Zijn rommelige werkruimte is gevestigd in Crooswijk. Samen met de vijf andere leden van Rotterdams kunstenaarscollectief KAMP HORST (een voortzetting van Antistrot) werkt hij hier aan grote doeken met felgekleurde, surrealistische figuren.
Op de muur zijn unheimliche afbeeldingen geprikt die dienst doen als inspiratiebronnen. We schuiven aan bij een groot, deels beschilderd doek op schotten dat dienst doet als tafel. “Zet er maar gewoon op hoor,” zegt Ferro Xavier da Silva, terwijl hij me een glas sinaasappelsap aanreikt. Wijzend naar het doek: “Zo ontstaat ons werk: we schilderen allemaal tegelijk aan verschillende kanten van het doek, een beetje als jammen.”
Happy accident
Dat jammen of improviseren loopt als een zwarte draad door al zijn artistieke bezigheden. Wanneer is hij hier mee begonnen?
“Vanaf het begin, zonder dat ik het wist. Ik denk dat iedereen dat doet: zodra je geboren wordt begin je te improviseren. Ik zie weinig verschil tussen muziek maken, componeren en schilderen. Wat mij betreft komt het uit hetzelfde en gaat het naar hetzelfde toe. Het uit zich alleen anders in de fysieke wereld. Met een bas of pen en papier werkt hetzelfde: in de eerste tien minuten van spelen of schetsen gebeurt er iets, een happy accident. Daar ga ik dan wel of niet iets mee doen. Meestal wel, omdat ik mij heel erg gezegend voel. Ik heb tot nu toe nog nooit zoiets als een writer’s block hoeven meemaken. Ik kan me vinden in de woorden van auteur Charles Bukowski die zei: ‘Je schrijft of je schrijft niet’. Je doet het of je doet het niet. Waar ik mijzelf wel toe dwing is om te oefenen op de bas, omdat je daar andere spieren bij gebruikt dan wanneer je tekent. Als ik twee dagen niet gespeeld heb dan merk ik dat de derde dag aan mijn vingers.”
Billenschudmuziek
Bruno Ferro Xavier da Silva (1977) werd geboren in Lissabon, uit een Kaapverdiaanse moeder en Angolese vader en groeide op in Rotterdam.
“Ik was anderhalf jaar toen ik op de Kruiskade kwam te wonen. Mijn moeder vertrok naar Nederland op zoek naar een beter leven. Zij heeft keihard gewerkt, had meerdere schoonmaakbaantjes en leerde samen met mij Nederlands. In de kerk begon ik kerknummers op de piano te spelen, heel simpel teruggebracht tot drie akkoorden. Ik was vanaf het begin ook het meest geïnteresseerd in de linkerhand. Als iemand anders speelde verzon ik er in mijn hoofd baslijnen bij en werden het een beetje Jackson Five/Motown-achtige dingen. In diezelfde tijd nam mijn moeder regelmatig illegale cassettebandjes met de laatste hits voor me mee, die iemand op haar werk verkocht. Ik draaide ze meestal een keer of twee, dat was wel genoeg. Totdat ik een bandje kreeg waar Come As You Are van Nirvana en Give It Away van de Red Hot Chili Peppers op stonden. Die nummers bleef ik draaien. Daarna zag ik Smells Like Teen Spirit op tv en toen was het van…Wauw. Wat mij aansprak? De energie en de muziek zelf. Ik voelde verwantschap, ook met de kwaadheid. Ik was zelf ook jong en boos, al weet ik niet eens precies waarop.”
Hij nam deze nieuwe ontdekkingen meteen mee naar de kerk.
“Het was de kerk van de Kaapverdiaanse gemeenschap dus het mocht ook wel groovy. De Lambada kon ik niet spelen, want dat was ‘billenschudmuziek’. Maar als ik Come As You Are van Nirvana inzette, was er niets aan de hand.”
Taart
“In de kerk stond een bas waar niemand op speelde, waarop ik na de dienst begon te experimenteren. Ik speelde net een paar maanden toen ik naar een concert van de Red Hot Chili Peppers in Ahoy ging. Flea kwam op in zijn onderbroek en voordat hij zijn bas omdeed ging die ook uit. Hij bleek jarig te zijn. Er kwam nog een taart en die eindigde natuurlijk in zijn gezicht. Toen dacht ik: dit wil ik ook.”
Nog invloedrijker was een optreden van de Amerikaanse bas- en punklegende Mike Watt (Minutemen, The Stooges).
“Wie zijn Chili Peppers-huiswerk heeft gedaan weet dat de plaat Blood Sugar Sex Magik opgedragen is aan Mike Watt. Ik dacht toen al: who the fuck is Mike Watt? In Nighttown heb ik hem zien spelen. Geweldig! Dat heeft mijn leven veranderd. Toen speelde ik zelf nog maar een jaar ofzo. Bij dat concert zijn de dammen bij mij gebroken.”
Effecten
Inmiddels lijkt de basgitaar geen beperkingen of geheimen meer voor hem te kennen. Hij speelt net zo gemakkelijk ritmisch als melodisch en geholpen door een indrukwekkende batterij effecten haalt hij de meest bizarre geluiden uit zijn instrument.
“Ik begon al heel snel met het gebruik van effecten. Ik hoorde veel geluiden in mijn hoofd die ik wilde nadoen. Ik heb ook tijden gekend dat ik heel veel dingen, als studie, naspeelde. Zo heb ik de plaat Entertainment van Gang Of Four helemaal uitgezocht en twee weken lang geobsedeerd, zes keer per dag meegespeeld, zonder de stukjes te skippen waarin geen bas wordt gespeeld. Als ik meespeelde met Blood Sugar Sex Magik wachtte ik ook dat hele intro van Under The Bridge af, alsof ik optrad. Op den duur ging ik ook alle drum-, gitaar- en zangpartijen uitzoeken. Daar hielpen de effectapparaten bij en het heeft mij achteraf heel erg geholpen met componeren. Ik denk daarbij niet per se in bas.”
Tom en Jerry
Hij componeerde, op bas en piano, onder andere de soundtrack voor de documentairefilm Contemporary Porn (Victor Azaustre Maleno, 2013) en schreef nieuwe muziek bij de klassieke stomme film Alice in Wonderland (1903).
http://www.youtube.com/watch?v=raETny1PZL8
“Als ik solo optreed en er is een mogelijkheid om de film te tonen, dan voer ik ‘Alice in Wonderland’ uit. Het duurt maar acht minuten en ik heb gemerkt dat ik daarna alles, zo raar als ik maar wil, kan spelen. Dat geeft het publiek een soort kader: ‘oh, het is filmmuziek’. In filmmuziek kan namelijk alles, daar vindt niemand iets geks aan. Als je bijvoorbeeld naar Tom en Jerry kijkt dan neem je de muziek moeiteloos in je op, maar hoor je dezelfde muziek zonder beeld, dan klinkt het misschien wel als extreme avant-garde. Ik heb het idee dat de huidige beeldcultuur veel verder is dan muziek. Vincent van Gogh zou schrikken – of heel blij worden – van alle vreemde objecten en kleurcombinaties die je overal ziet. Bij muziek lijkt de acceptatiegrens lager te liggen.”
BH
Eind jaren negentig zag ik de jonge Ferro Xavier da Silva voor het eerst spelen. Dat was met Doodoo’s Coffee, zijn eerste band die hij vormde met gitarist/zanger Nanko Huisman en drummer Wouter van Wijk. Zij traden op in De Vlerk tijdens de bandcompetitie Vers Uit de Maas. Ze wonnen deze strijd moeiteloos, als een stevig, swingend en zelfverzekerd powertrio, met een sater-achtige Ferro Xavier da Silva in zwarte make-up en een zwart bh-tje.
“Nanko heb ik weggepikt uit een andere band. In de Centrale Discotheek zag ik een briefje op zo’n advertentiebord: bassist gezocht. Ik herkende me in de genoemde invloeden: Henry Rollins, Jimi Hendrix. Ik ging solliciteren in hun oefenruimte en binnen een minuut viel de hele band stil behalve Nanko en ik. Samen hebben we minstens een half uur doorgespeeld, de rest is maar wat anders gaan doen. Als Nanko en ik samen een pianist zijn dan is hij de rechter- en ik de linkerhand.”
Hoewel hij met beide leden nog steeds in andere projecten en bands speelt, bestaat Doodoo’s Coffee, na meerdere doorstarten, inmiddels niet meer.
“Nee, helaas pindakaas en ik vind dat heel erg. Die band is als een jeugdliefde. Ik heb nog steeds het idee, en dat mag ik misschien niet zeggen, dat Doodoo’s Coffee tot heel veel in staat zou zij geweest. We hebben veel gedaan, maar nooit de grote stap naar buiten gemaakt. En ik ga niet zeggen ‘hebben kúnnen maken’ want ik ben van mening dat je dat zelf grotendeels in de hand hebt.”
War paint
Tijdens het interview openbaart Ferro Xavier da Silva zich als een rustige en doordachte prater, bijna haaks op zijn uitbundige uitstraling en extravagante uitdossingen op het podium. Zelf ziet hij dit niet als een Dr. Jekyll and Mr. Hyde-effect. Alles wat hij doet is immers verbonden met elkaar.
“David Bowie zei laatst in een interview dat iedereen meerdere kanten heeft en dat hij dat bij zichzelf altijd onderzocht heeft. Dat verwoordt precies wat ik doe. Ik heb allerlei fases gehad; een hanenkamfase, een gothfase… Als ik optredens niet als uitlaatklep heb dan heeft dat effect op mijn dagelijks leven. In tijden dat ik minder optreed ga ik al repeteren in vrouwenkleding. Het helpt mij ook om in de sfeer te komen, optreden is toch een soort toneelspelen. Lippenstift als war paint. Ik heb nog nooit naakt opgetreden, dat doe ik niet omdat Flea het al heeft gedaan. Ik vind het leuk als een concert theatrale elementen heeft, als daarover is nagedacht. Ik heb ook helemaal geen moeite met iemand die zo zit te spelen,’ (neemt een houding aan alsof hij over zijn instrument zit gebogen) ‘als ik maar het idee krijg dat die persoon vindt dat het zo het beste is. Maar dit gebeurt allemaal in mijn hoofd natuurlijk.”
Voor meer informatie bezoek je de website van Bruno Ferro Xavier da Silva.
Met zijn 75 jaar kan Rotterdammer Marel Kroon gerust de éminence grise van de Nederlandse popjournalistiek worden genoemd en een monument voor het steeds meer vergrijzende internationale poplandschap. Hoewel hij pas na zijn pensionering (tot zijn 65ste doceerde hij Boekhouden op een Hillegersbergse Mavo) serieus begon te schrijven, bevond hij zich gedurende zijn lange leven steeds daar waar Nederlandse popgeschiedenis werd geschreven. Als tiener zag hij de rock ‘n’ roll opkomen maar zijn enthousiasme voor pop werd pas echt aangewakkerd met een bezoek aan het concert van The Beatles in Blokker (1964). Datzelfde jaar stond de jonge Kroon vooraan tijdens de rellen rondom het Rolling Stones concert in het Haagse Kurhaus. Hij danste naakt op het Kralingen Popfestival (1970) totdat Jefferson Airplane-zangeres Grace Slick vanaf het podium hem persoonlijk vroeg of hij ‘please’ iets wilde aantrekken. Hij verloor zijn voortanden aan de rondmaaiende basgitaar van Sid Vicious tijdens het Sex Pistols-concert in Eksit (1977) en de rest van zijn gebit door een stagedive tijdens het concert van Nirvana in Nighttown (1989) waarbij geen mens hem opving omdat er praktisch niemand was. Zo hopen de wapenfeiten zich op. Voor Popunie gaat Kroon vooral op zoek naar de cult- en randfiguren van de Rotterdamsepopcultuur.
Foto’s Bruno: Stephan Lam, Daniel Baggerman, Nienke Koedijk en Sascha Ivantic.