Als plattelandsjongen groeide ik op tussen de koeien en schapen, speelde ik vooral met hun uitwerpselen en keek ik niet op een schrammetje meer of minder. Mijn jeugd was één groot avontuur. Een avontuur dat nog steeds voortduurt, maar nu in het westen van ons land. Was het niet door het ontmoeten van mijn vriendin, dan was het wel door de fantastische muziekscene die ze hier kennen. Ik besloot het boerenleven achter me te laten en richting de grote stad vertrekken. Had ik eerst het plan om te verkassen naar de-stad-die-hier-blijkbaar-niet-genoemd-mag-worden, vertoef ik nu potjandorie al dik een jaar in Rotjeknor.
In krap een jaar tijd sloeg mijn leven om. Ik liet mensen achter me, zei vaarwel tegen mijn oude band, begon met mijn studie aan het conservatorium en bereidde me voor op een leven vol nieuwe (muzikale) avonturen. Een heerlijk leven in een heerlijke stad, maar tegelijkertijd ook vol chaos. De chaotische combinatie van studeren, schrijven, spelen, werken en socializen deed mijn warrige brein nog weleens één en ander vergeten. Zo is de Rotterdamse Popweek onlangs compleet langs me heen gegaan.
Als je dan bedenkt dat ik er eigenlijk voor gevraagd was een stuk over te schrijven, dan doet dat wel even pijn, ja. Maar van fouten leert men en daarom schrijf ik nu deze column als goedmakertje. We zouden geen muzikanten zijn zonder een gezonde dosis chaos in ons leven, niet? Afijn, genoeg inleiding. “Niet lullen, maar poetsen”, zou hét Rotterdamse cliché zeggen.
Ondanks het vergeten van de Popweek valt er in de havenstad gelukkig genoeg te ontdekken op muzikaal gebied. En hoewel de Tukker in mij zo nu en dan stiekem om de hoek komt kijken (“wat heppie dan voor accent joh?”), ben ik me langzaam maar zeker thuis gaan voelen in de scene. Een scene, die een hoop talent herbergt en zo nu en dan een artiest als een raket de wereld in lanceert. Denk bijvoorbeeld aan de nu al legendarische hiphopgroep De Likt. De mannen stonden begin dit jaar op Noorderslag en krap een halfjaar later op Lowlands. Niet gek om het al dansend in je ondergoed zo ver te schoppen. Broekje uit, euh, petje af!
Maar er is veel meer in de hiphop-hoofdstad van Nederland. In één van onze popzalen, en ik voel me al Rotterdammer genoeg om ‘onze’ te mogen zeggen, had ik het geluk de magistrale combinatie van The Cosmic Carnival en The Dawn Brothers te zien spelen. Folk, country en blues van een niveau waar ik voor buig. Nog zo’n verrassing kwam in de vorm van Maurice van Hoek, die met Live Forevermore naar mijn mening de beste countryplaat van het jaar afleverde. Korte tijd later stond ik te los te gaan bij Crying Boys Café op misschien wel de meest originele concertlocatie van ons land: het lichtschip V11.
In de zomer ontdekte ik dat er jaarlijks een onwijs gaaf festival op Zuid (zo zeggen ze dat hier), in de vorm van Metropolis plaatsvindt. De internationale programmering is al een ontdekkingsreis op zich. Via de jaarlijks terugkerende Popronde heb ik veel nieuw landelijk talent leren kennen en voor mijn wekelijkse portie pop, jazz, of wereldmuziek kan ik terecht bij tal van zalen, waaronder Rotown, BIRD, Grounds, Annabel en V11.
Hoewel ik van Rotterdam ben gaan houden, is dat niet altijd zo geweest. Als jongen uit Twente moest ik niets hebben van al die moderne architectuur en botte mentaliteit. Wat blijkt: de mensen zijn hier een stuk vriendelijker dan waar ik vandaan kom. Het vertrekken naar de grote stad is een beslissing geweest waar ik geen spijt van heb. Ik heb geleerd (en leer elke dag weer) mijn oogkleppen af te zetten en me open te stellen voor de zeer diverse (muziek)cultuur die Rotterdam rijk is, te genieten van het stadsleven en zelf als muzikant aan de weg te timmeren. Als mensen mij vragen wanneer ik weer terugkom naar Twente, zeg ik: “bekiek ’t!”. Alhoewel, een weekendje rollen in de koeienstront doet me nog altijd goed.
Kees Braam (1993) is een muzikant en producer, studeert ‘producing’ aan het Rotterdams conservatorium en is daarnaast actief als schrijver en fotograaf.